Morgenzang
Vers 1
Wij danken U, barmhartig God,
Beschikker van ons deel en lot,
Voor Uwe hoed' en trouwe wacht,
Ons weer betoond in dezen nacht.
Vers 2
Verleen ons, na genoten rust,
Opnieuw gezondheid, kracht en lust;
Daar 't lichaam, door den slaap verkwikt,
Zich weder tot den arbeid schikt.
Vers 3
Dat wij ons ambt en plicht, o HEER,
Getrouw verrichten tot Uw eer;
Dat Uwe gunst ons werk bekroon',
Uw Geest ons leid' en in ons woon'.
Vers 4
Zie op ons neder in genâ,
Opdat ons werk voorspoedig ga;
En scheld ons alle misdaân kwijt,
O HEER, die vol ontferming zijt.
Vers 5
Verlicht ons hart, dat duister is,
Wil ons, naar Uw getuigenis,
Doen vlieden alle kwade paân,
En ijv'rig in Uw wegen gaan.
Vers 6
Schenk Uwen zegen bij Uw Woord;
Het rijk des satans word' verstoord;
Sterk leraars, sterk onz' overheid,
In 't werk, door U hun opgeleid.
Vers 7
Troost allen, die in nood en smart,
Tot U verheffen 't angstig hart.
Maak ons in tegenspoeden stil,
Hoor ons, o God, om Jezus' wil.