Tien geboden des Heeren
Vers 1
Mijn ziel, herdenk met heilig beven,
Hoe God, met majesteit bekleed,
Zijn wet op Horeb heeft gegeven,
Waar Hij deez' woorden horen deed:
Vers 2
"Ik ben de HEER, uw God en Koning,
Die van Egypte u bevrij',
U leidend' uit uw slaafse woning;
Dient dan geen goden nevens Mij.''
Vers 3
Voor beeldendienst zult gij u wachten:
Ik ben de HEER, een ijv'rig God;
'k Straf dien in drie en vier geslachten;
Maar schenk Mijn dienaars 't zaligst lot.'
Vers 4
Misbruikt geenszins den naam des HEEREN;
Zweert nimmer enen valsen eed;
Want hun, die Zijnen naam onteren,
Is Zijn getergde wraak gereed.''
Vers 5
Gedenkt en viert, met vee en magen,
Den Sabbath, na zesdaagse vlijt;
God schiep 't heelal in zoveel dagen,
En heeft den Sabbath Zich gewijd.''
Vers 6
Gij zult uw ouders need'rig eren,
Opdat uw God, die eeuwig leeft,
Uw dagen gunstig moog' vermeêren,
In 't land, dat Zijne hand u geeft!''
Vers 7
Gij zult niet doodslaan, noch u wreken.
Breekt nooit den echt; steelt niemands goed.
Gij zult geen vals getuig'nis spreken,
Bemint elk met een vroom gemoed.''
Vers 8
Uw hart zal nimmer iets begeren
Van alles, wat uws naasten is;
Uw ziel zal, als uw mond, God eren,
En houden Zijn getuigenis.''
Vers 9
Och, of wij Uw geboôn volbrachten!
Genâ, o hoogste Majesteit!
Gun door 't geloof in Christus krachten,
Om die te doen uit dankbaarheid.