Psalm 91
Vers 1
Hij, die op Gods bescherming wacht,
Wordt door den hoogsten Ko - ning
Beveiligd in den duist'ren nacht,
Beschaduwd in Gods wo - ning.
Dies noem ik God, zo goed als groot
Voor hen, die op Hem bouwen,
Mijn burcht, mijn toevlucht in den nood,
Den God van mijn betrouwen.
Vers 2
Hij zal uit 's vogelvangers net
U veilig doen ontko - men;
Hij is het, die uw leven redt;
Gij hebt geen pest te schro - men;
Hij zal, in lijfs- en zielsgevaar,
U met Zijn vleug'len dekken;
Zijn waarheid u ten beukelaar,
En ter rondas verstrekken.
Vers 3
De schrik des nachts doet u niet vliên,
Waarvoor de bozen be - ven;
Geen pijlen hoeft gij 's daags t' ontzien,
Die hevig om u zwe - ven;
De pest, met welk een snellen spoed,
Zij moog' in 't duist're waren,
Noch 't streng verderf, dat 's middags woedt,
Zal uwe ziel vervaren.
Vers 4
Gij zult aan d' een en d' and're hand,
Tienduizenden zien val - len;
Terwijl gij, in gerusten stand,
Bewaakt blijft boven al - len.
Het dreigend leed vliegt u voorbij;
Alleenlijk zien uw ogen,
Hoe schrikk'lijk 't loon der bozen zij,
Die d' Almacht niet verhogen.
Vers 5
Ik steun op God, mijn toeverlaat,
Dies heb ik niets te vre - zen.
Wie God vertrouwt, die deert geen kwaad;
Uw tent zal veilig we - zen;
Hij zal Zijn engelen gebiên,
Dat z' u op weg bevrijden;
Gij zult hen, in gevaren, zien
Voor uw behoud'nis strijden.
Vers 6
Zij zullen u, Gods gunstgenoot,
Naar 's Hoogsten welbeha - gen,
Opdat gij aan geen steen u stoot,
Op hunne handen dra - gen.
Gij zult op jonge leeuwen treên,
Op giftig' adders stappen,
En door gevaar noch vrees bestreên,
Den leeuw en draak vertrappen.
Vers 7
"Dewijl zijn ziel Mij teêr bemint"
(Dus laat God Zelf Zich ho - ren),
"Heb Ik voor hem, als voor Mijn vrind,
Een heilrijk lot bescho - ren;
Omdat hij Mijnen naam erkent,
Zal hem Mijn gunst verzellen;
Ik zal hem redden uit d' ellend',
En op een hoogte stellen."
Vers 8
"Hij zal, in alle ramp en pijn,
Tot Mij om uitkomst zuch - ten,
En Ik gestadig bij hem zijn
In al zijn ongenuch - ten;
't Gevaar zal Ik hem doen ontvliên;
Zijn levensdagen rekken;
'k Zal hem Mijn eer en heil doen zien,
En nooit Mijn hulp onttrekken."