Psalm Menu
- 1
- 2
- 3
- 4
- 5
- 6
- 7
- 8
- 9
- 10
- 11
- 12
- 13
- 14
- 15
- 16
- 17
- 18
- 19
- 20
- 21
- 22
- 23
- 24
- 25
- 26
- 27
- 28
- 29
- 30
- 31
- 32
- 33
- 34
- 35
- 36
- 37
- 38
- 39
- 40
- 41
- 42
- 43
- 44
- 45
- 46
- 47
- 48
- 49
- 50
- 51
- 52
- 53
- 54
- 55
- 56
- 57
- 58
- 59
- 60
- 61
- 62
- 63
- 64
- 65
- 66
- 67
- 68
- 69
- 70
- 71
- 72
- 73
- 74
- 75
- 76
- 77
- 78
- 79
- 80
- 81
- 82
- 83
- 84
- 85
- 86
- 87
- 88
- 89
- 90
- 91
- 92
- 93
- 94
- 95
- 96
- 97
- 98
- 99
- 100
- 101
- 102
- 103
- 104
- 105
- 106
- 107
- 108
- 109
- 110
- 111
- 112
- 113
- 114
- 115
- 116
- 117
- 118
- 119
- 120
- 121
- 122
- 123
- 124
- 125
- 126
- 127
- 128
- 129
- 130
- 131
- 132
- 133
- 134
- 135
- 136
- 137
- 138
- 139
- 140
- 141
- 142
- 143
- 144
- 145
- 146
- 147
- 148
- 149
- 150
- TG
- LvM
- LvZ
- LvS
- GdH
- TA
- BvP
- MZ
- AZ
- EgD
Psalm 64
Vers 1
't Behaag' U, mij gehoor te geven;
Ik zend mijn klaagstem tot Uw troon;
O HEER, dat zich Uw hulp vertoon';
Laat mij voor 's vijands macht niet beven;
Behoed mijn leven.
Ik zend mijn klaagstem tot Uw troon;
O HEER, dat zich Uw hulp vertoon';
Laat mij voor 's vijands macht niet beven;
Behoed mijn leven.
Vers 2
Verberg mij voor de listigheden
En voor den heimelijken raad
Der bozen, die, geneigd tot kwaad,
Oproerig in hun doen en reden,
Steeds onrecht smeden.
En voor den heimelijken raad
Der bozen, die, geneigd tot kwaad,
Oproerig in hun doen en reden,
Steeds onrecht smeden.
Vers 3
Bescherm mij tegen 't wreed vermogen
Van hen, wier tong is als een zwaard,
Wier taal, met bitterheid gepaard,
Tot pijlen dient op hunne bogen,
Om t' orelogen.
Van hen, wier tong is als een zwaard,
Wier taal, met bitterheid gepaard,
Tot pijlen dient op hunne bogen,
Om t' orelogen.
Vers 4
Zij leggen lagen voor de vromen;
Verschuilen zich voor hun gezicht,
En treffen straks hen met hun schicht,
Waardoor zij wreed hen om doen komen,
En niemand schromen.
Verschuilen zich voor hun gezicht,
En treffen straks hen met hun schicht,
Waardoor zij wreed hen om doen komen,
En niemand schromen.
Vers 5
't Is kwaad, waarin z' elkander sterken,
Dat hun tot samenspraak verstrekt;
Hun strikken houden zij bedekt;
Zij zeggen van hun boze werken:
'Wie zal die merken?'
Dat hun tot samenspraak verstrekt;
Hun strikken houden zij bedekt;
Zij zeggen van hun boze werken:
'Wie zal die merken?'
Vers 6
Hun drift, aan snood bedrog verbonden,
Spitst daag'lijks zich op listigheĆŖn;
Hun hart, hun binnenst', peinst alleen
Op vals' en ereloze vonden,
Om elk te wonden.
Spitst daag'lijks zich op listigheĆŖn;
Hun hart, hun binnenst', peinst alleen
Op vals' en ereloze vonden,
Om elk te wonden.
Vers 7
Maar God, aanschouwend al hun lagen,
Die bloot zijn voor Zijn aangezicht,
Zal ijlings met een scherpen schicht
Hen treffen, en, door zware plagen,
Hen straf doen dragen.
Die bloot zijn voor Zijn aangezicht,
Zal ijlings met een scherpen schicht
Hen treffen, en, door zware plagen,
Hen straf doen dragen.
Vers 8
Hun tong, die and'ren durfd' onteren,
En ware vromen trots versmaĆ¢n,
Zal zelf met schande hen belaĆ¢n;
Ja, elk zal hun den rug toekeren,
En hen verneĆŖren.
En ware vromen trots versmaĆ¢n,
Zal zelf met schande hen belaĆ¢n;
Ja, elk zal hun den rug toekeren,
En hen verneĆŖren.
Vers 9
Dan zullen alle mensen vrezen,
Het werk verheffen van den HEER,
Zijn lof verbreiden en Zijn eer,
En op Zijn daĆ¢n, alom geprezen,
Oplettend wezen.
Het werk verheffen van den HEER,
Zijn lof verbreiden en Zijn eer,
En op Zijn daĆ¢n, alom geprezen,
Oplettend wezen.
Vers 10
't Rechtvaardig volk zal zich verblijden,
Betrouwend op den HEER alleen;
D' oprechten zullen, weltevreĆŖn,
Terwijl zij Hem hun harten wijden,
Zijn naam belijden.
Betrouwend op den HEER alleen;
D' oprechten zullen, weltevreĆŖn,
Terwijl zij Hem hun harten wijden,
Zijn naam belijden.
Navigating...