Psalm 113
Datheen Psalmenberijming
Vers 3
Wel hem, die uitleent door meed'lijden,
Die 't zijne doet tot allen tijden,
Oprecht'lijk zonder iemands schade;
Die zal in eeuwig' ere blinken.
Men zal zijner eerlijk gedinken
In alle plaatsen vroeg en spade.
Vers 4
Als daar vallen zeer zware plagen,
Zo wordt hij door angst niet verslagen;
Want hij hoopt vast op God almachtig.
Dies is hij getroost en vrijmoedig,
En zal zijn lust zien overvloedig,
In den val der vijanden krachtig.
Vers 5
Hij deelt Zijn goed uit met ontfarmen
Den behoeftigen en den armen;
Zijn gerechtigheid blijft gestadig
Zeer hoog wordt zijn hoorne verheven;
Ook zal hem een zulk ere geven,
Die eeuwig blijft, de Heer genadig.
Vers 6
De godd'lozen zullen Gods daden
Met verdriet zien, en zeer beladen
Bijten de tanden en hen kwellen.
Zij zullen uitdrogen en sterven,
En in haar lusten boos verderven,
Hoe zij hen ook daartegen stellen.
Vers 1
Gij, kind'ren die den Heer dient vrij,
Looft ende prijst Zijnen Naam blij;
Laat de hoogheid Gods zijn geprezen.
Laat zeer heerlijk nu zijn verklaard
Des Heeren Naam zeer wijd vermaard,
En eeuwiglijk voort verhoogd wezen.
Vers 2
Van der zonnenopgang zeer klaar
Tot den ondergang moet eenpaar
Geloofd wezen Uwe Naam, Heere!
Die over alle volken wreed
Heerset, en zo wijd en zo breed
Als de hemel is, strekt Zijn ere.
Vers 3
Wie is onzen Heere gelijk,
Die in Zijn hemels koninkrijk
Zo verheven is met eerwaarde?
En van daar Zijn ogen afslaat,
Ziende hoe 't alleszins toegaat
In den hemel en ook op d' aarde?
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden